Joereer de IJsbeer
Kennen jullie hem, Joereer de ijsbeer? Een superleuke lieve ijsbeer, altijd in voor een grapje, behulpzaam, vrolijk en hij lacht vaak. Maar dat is niet altijd zo geweest. Lange tijd was hij verdrietig… Dat zit namelijk zo:
Toen Joereer 5 jaar was , woonde hij met zijn ouders in Lapland. Daar was sneeuw, heel veel sneeuw. Overal waar je kon kijken was het wit, heerlijk was dat! Je kon jezelf verstoppen en drinken als je dorst had. Samen met zijn vriendjes speelde hij verstoppertje. Dan doken ze onder de sneeuw en niemand kon ze vinden, want de sneeuw is wit en de ijsberen ook. Dat was super handig: als de vaders riepen dat ze naar bed moesten, kropen ze onder de sneeuw, geinig en lachen.
Maar op een dag was alles anders. Heel vroeg in de morgen werden de ijsberenfamilies wakker door motorgeluiden. Ze zagen sneeuwscooters aankomen. ‘Help, Help! Stropers! Weg, weg, duik onder de sneeuw!’ Joereer kroop er heel diep onder, oei wat was hij bang. Na een half uur werd het stil.
Hij duwde heel voorzichtig zijn neus boven de sneeuw uit, en daarna zijn koppie. Maar wat schrok hij, de sneeuw was rood.. Alles was rood, zo rood! Van schrik dook hij weer weg onder de sneeuw, dieper en dieper.
‘Oh nee, wat is dat erg’, hij moest verschrikkelijk huilen. Heel heel lang bleef hij onder de sneeuw liggen. Maar vroeg in de morgen wist hij dat hij weg moest van hier. En hij wist ook dat zijn mooie lieve leventje voorbij was. Hij moest vluchten, ver weg van Lapland. Joereer begon te rennen en te rennen. Hij sprong van heuvels en gleed van bergen. Urenlang rende hij door het witte landschap. Het werd weer nacht, hij was doodmoe en wist absoluut niet meer waar hij was. Maar dat hij ver weg was, dat wist Joereer wel.
Van vermoeidheid viel hij in slaap en werd pas wakker toen de zon op zijn snuitje scheen. ‘De zon? Waar ben ik nu?’ Hij zakte op zijn achterpootjes en keek om zich heen. Opeens waren daar weer dikke tranen, hij mist zijn papa en mama zo erg. ‘Maar wat nu, waar moet ik heen?’ Hij keek eens goed rond. Joereer zag alleen maar sneeuw, met daarboven de zon.
‘Kom’, zei hij tegen zichzelf, ‘nu niet meer huilen, hup op de pootjes, ergens zal er toch wel iemand zijn?’ Tegen het einde van de middag zag hij wat groen, dat leek wel een bos uit het sprookjesboek van papa! Voorzichtig liep hij ernaartoe. ‘Waar zou ik toch zijn, dit land ken ik niet!’ Hij vond een verstopplaats. Zijn buikje knorde, maar de vermoeidheid was groter. Gelukkig viel Joereer snel in slaap.
Vroeg in de morgen ging hij de omgeving verkennen. Joereer liep dicht langs de bosrand. Als er gevaar was, kon hij zich misschien verstoppen. Plotseling hoorde hij geluid. Dat moesten wel dieren zijn! Vier pootjes, net als hij, alleen hadden ze een mooie dieprode vacht. Wauw, dat waren vast vriendjes. Ze leken ook op de dieren uit het sprookjesboek van papa IJsbeer. Voorzichtig liep Joereer ernaartoe. Ineens begon er een te krijsen, de anderen keken zijn kant op. Toen begonnen ze vreselijk te lachen. Ze wezen met een pootje naar hem en begonnen te gillen en te schelden. ‘Wow wat een stom wit beest ben jij, haha moet je zijn vacht zien, niks moois aan! Die van ons is veel mooier!’ Er werd steeds harder geroepen en gelachen. Ze pakten stokken en wilde Joereer zelfs slaan. ‘He!’ riep hij, ‘ik heb jullie toch niets gedaan, stop, stop ermee! Dit is niet leuk!’
Plotseling kropen de vossen bij elkaar. Het leek wel alsof ze bang waren, Joereer snapte er niets meer van. ‘Wat is er nou?’, riep hij. ‘Jullie lijken wel bang van mij, ik ben maar een kleine ijsbeer!’ Maar wat Joereer niet wist, was dat zijn stemgeluid er brullend uitkwam, met veel lawaai! Hij dacht dat dat normaal was en alle dieren zo brulde, maar de vossen waren heel erg bang! Ze schoten het bos in en vertelden thuis aan hun papa’s en mama’s wat er was gebeurd.
De vossenouders hielden een vergadering. ‘Dat beest moet ons bos uit, dadelijk eet hij onze kinderen op!’
‘Weet je wat, over een kwartier is het donker, dan gaan we hem overvallen.’
Intussen was Joereer zo erg verdrietig geworden. Hij huilde heel heel erg, hij snikte en riep om papa en mama IJsbeer. Dikke, dikke tranen rolden over zijn wangen. Hij merkte niet dat alle vossen om hem heen waren komen staan. Eigenlijk wilden ze hem wegjagen, maar hun vaders- en moedersharten deden zo pijn bij het zien van Joereers verdriet, dat sommigen van hen zelfs moesten meehuilen. ‘He knul, stop eens met snotteren’, riep de oudste vos. ‘Kom op jongen, snuit je neus en vertel ons eens wat er is gebeurd.’ Na nog wat nasnikken, vertelde Joereer het hele verhaal. ‘Allemaal dood, overal bloed, helemaal alleen!’
‘Vanaf nu ben jij niet meer alleen Joereer, vanaf nu zijn wij jouw familie! Wij beschermen jou en jij beschermt ons. Wij zorgen voor jou. Je krijgt een mooi hol, maar eerst gaan we de jonge vosjes roepen en vertellen dat ze er een vriend bij hebben!’
De vosjes keken eerst wat angstig naar hem, ze hadden ten slotte flink gescholden, maar Joereer was zó blij, dat hij ze allemaal een high five gaf!
‘Eerst eten en dan slapen, morgen mogen jullie spelen en verhalen vertellen over het land van de ijsberen.’ Joereer sliep heerlijk die nacht. Hij was niet echt bang meer, hij had nu weer een thuis!